Data-analyse speellijsten door onderzoeksbureau APE

20 november 2017
Voor onze interne beleidsontwikkeling hebben we een aantal vaak gehoorde beweringen laten factchecken door APE aan de hand van de speellijsten van de BIS- en de Fondsgezelschappen. Is het waar dat een gezelschap in de eigen standplaats meer publiek trekt dan daarbuiten? Is er sprake van 'productiedwang'?
Deze en andere vragen komen in dit rapport aan de orde. De resultaten delen we graag met iedereen die daarin geïnteresseerd is.
Het onderzoek is gedaan aan de hand van hypotheses:
Hypothese 1
Voorstellingen in Amsterdam trekken meer bezoekers dan in de rest van Nederland.
Ja. Gesubsidieerde voorstellingen trekken in Amsterdam de meeste bezoekers en hebben de hoogste bezettingsgraad.

Hypothese 2
Bij niet-Amsterdamse gezelschappen trekken voorstellingen in de standplaats meer publiek dan wanneer diezelfde voorstelling buiten de standplaats wordt gespeeld (standplaats-effect). Behalve in Amsterdam, daar trekt die voorstelling juist meer publiek dan in de standplaats (Amsterdam-effect).
De speellijsten van 2016 bevestigen dit beeld.

Geldt dit voor alle sectoren?
Ja, vrijwel. Het geldt voor het jeugdtheater, opera en muziektheater, de symfonieorkesten en het theater, zowel wat het aantal bezoekers betreft als de bezettingsgraad. Het geldt ook bij dans, zij het dat de bezettingsgraad in Amsterdam lager is dan in de standplaats ondanks het feit dat er in Amsterdam meer bezoekers op afkomen. Kennelijk wordt er in Amsterdam in grotere zalen gespeeld dan in de standplaats. Bij muziek is de situatie juist omgekeerd: de bezettingsgraad in Amsterdam is hoger dan in de standplaats maar de concerten trekken daar minder bezoekers.

Geldt dit zowel voor de BIS als voor de fondsgezelschappen?
Het ‘standplaats-effect’ treedt zowel bij de BIS- als bij de fondsgezelschappen op, het ‘Amsterdam-effect’ alleen bij de BIS-gezelschappen. (NB: We hebben het hier over niet-Amsterdamse gezelschappen).

Hoe zit het met de Amsterdamse gezelschappen?
Hun voorstellingen trekken buiten Amsterdam minder bezoekers en hebben ook een lagere bezettingsgraad dan diezelfde voorstellingen in Amsterdam.

Hypothese 3
Het marktaandeel van het gesubsidieerde aanbod verschilt sterk per stad.
Ja. De cijfers van de VSCD laten zien dat het marktaandeel van het gesubsidieerde aanbod in Amsterdam 22,7% was (2016); in de G4 zonder Amsterdam 16%; in de G9 zonder de G4 9,8%; en buiten de G9 9,1 %.

Hypothese 4
Fondsgezelschappen hebben steeds meer moeite hun voorstellingen te verkopen bij de podia. Om toch aan de vereiste prestaties te voldoen, moeten zij meer producties maken (productiedwang).
Ja, de fondsgezelschappen hebben in de periode 2013-16 gemiddeld meer producties gemaakt met per productie minder voorstellingen dan in de periode 2009-12. Dat geldt voor alle onderzochte sectoren (dans, muziek, opera en muziektheater)

De resultaten van het onderzoek worden meegenomen bij de evaluatie van de meerjarige activiteitensubsidie en bij de beleidsontwikkeling voor de periode na 2020.

Voor het volledige rapport zie bijgevoegde pdf.
Foto: ©Maarten Nauw, Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond
Foto: ©Maarten Nauw, Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond
Kalpanarts & Matangi - Breathe | Foto: © Bowie Verschuuren
Kalpanarts & Matangi - Breathe | Foto: © Bowie Verschuuren
Nieuws 14 maart 2024

Jaarverslag 2023

Foto: © Claudia Hansen
Foto: © Claudia Hansen